Uittreksel uit de Amsterdamsche gedenkschriften van Laurens Jacobsz Reael, 1542-1567

1567_Amst_Reae

Reael, Laurens Jacobsz. “Uittreksel Uit de Amsterdamsche Gedenkschriften van Laurens Jacobsz Reael, 1542-1567.” Edited by J.C. Breen. Bijdragen En Mededelingen van Het Historisch Genootschap 17 (1896): 1–60.

Auteursgegevens

   
Naam Laurens Reael
Geslacht m
Geboortedatum 1536
Geboorteplaats Amsterdam
Datum overlijden 1601
Plaats overlijden Amsterdam
Religie gereformeerd
Publieke rollen sergeant en kolonel schutterij, ouderling, schepen, vroedschap, ontvanger, lid admiraliteit
Beroep korenkoopman
Biografisch portaal http://www.biografischportaal.nl/persoon/01017738
Biografisch woordenboek https://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nnbw/#source=4&page=567&view=imagePane&accessor=accessor_index

Inhoud van de tekst

   
Beschreven begin 1542
Contemporain begin 1542
Plaats onderwerp Amsterdam

Notities

Biografie uit het NNBW

REAEL (Laurens Jacobsz.), geb. te Amsterdam in 1536, overl. aldaar 7 Apr.1601, was een zoon van schipper Jacob Laurensz. (overl. - naar beweerd wordt doodgeschoten door Engelsche zeeroovers - vóór of in 1548) en Emme Willemsdr. (overl. 1563). Hij vestigde zich als korenkooper, en ontleende, na zijn huwelijk met Geerte Pietersdr. (overl. Mei 1600), dochter van Pieter Meeusz. in den Gouden Reael, zijn familienaam aan het huis zijner schoonouders, op het Water, waar hij ook zelf woonde. Hij was een der 70 Amsterdamsche burgers, die zich in 1564 tot de landsregeering richtten met eene doleantie over den magistraat, en behoorde tot de voornaamste voorstanders der Reformatie. Als zoodanig hield hij, tezamen met vijf andere Amsterdammers, 8 Juli 1566 eene heimelijke bijeenkomst met Jan Arentsz., waarin het besluit werd genomen om ook in Holland met de hagepreek een begin te maken. Bij den aanval van het gepeupel op het Minderbroedersklooster op 26 September trachtte hij tevergeefs, met gevaar van zijn leven, de plundering te beletten. 30 September was hij een der onderteekenaars van het verdrag, waarbij de kerk van dit klooster aan de Gereformeerde Kerk werd afgestaan. In October vertegenwoordigde hij, met Jan Jansz. in ‘t Hart, de Gereformeerde Kerk van Amsterdam op de synode te Antwerpen, waar het bekende smeekschrift tot Filips II werd gericht met aanbod van 30 tonnen gouds voor de vrije uitoefening der religie. Daarna trad hij op den voorgrond bij onderhandelingen met Oranje en Brederode.

Zijn deelgenootschap aan de Gereformeerde beweging te Amsterdam, was oorzaak dat hij in Mei 1567 de stad moest verlaten. Na een gevaarvollen tocht over de Zuiderzee en de Wadden bereikte hij Emden, waar hij zich, als zoovele anderen, vestigde. 1 September 1568 werd hij door den Raad der Beroerten gebannen, met verbeurdverklaring zijner goederen.

In 1570 vaardigden de Hollandsche ballingen hem af naar den Prins van Oranje, met het ontwerp eener apologie der uitgewekenen aan den Duitschen Rijksdag. De Prins zond hem daarop naar de Kerken van Keulen, Wesel en Emden, doch het stuk vond geen bijval, omdat men van oordeel was dat het kerkelijke element er niet genoeg in uitkwam. Zijnerzijds opperde hij - in den eenigen brief, die van zijne hand bewaard is, en die afgedrukt is door van Someren, Correspondance de Guillaume d’ Orange avec J. van Wesenbeke , 46-50, - bezwaren tegen een door de Nederlandsche Kruiskerken in de Paltz ontworpen verdedigingsschrift. Hier openbaart zich duidelijk de tegenstelling tusschen de ‘rekkelijken’, de voorloopers der latere Remonstranten, en de ‘preciese Calvinisten’. Gelukkig kwam men over de aan te bieden apologie tot overeenstemming.

In 1574 vertoefde Reael te Dantzig. Wanneer hij uit de ballingschap is teruggekeerd, is onbekend; doch in 1579 vinden wij hem te Amsterdam als sergeant der Schutterij, waarvan hij in 1589 kolonel werd en tot zijn dood bleef. In 1580 werd hij tot ouderling benoemd, en in 1582 werd hij schepen, welke functie hij daarna nog zes malen vervulde.

In 1583 verkoos men hem tot lid der Vroedschap; als zoodanig nam hij in verschillende commissariaten zitting. Voorts werd hij 2 Februari 1581 door de Staten van Holland aangewezen als commissaris van den Prins van Oranje tot het redressement van de convooien in Friesland. In 1584 sloeg hij eene benoeming tot collecteur der convooien te Amsterdam af, doch 14 Maart 1599 werd hij aangesteld tot ontvanger van de capitale leening aldaar. 15 Dec. 1599 werd hij door de Staten van Holland voor den tijd van 3 jaren afgevaardigd in de Admiraliteit van Zeeland, doch hij stierf voor het einde van zijn zittingstijd. Dit is oorzaak dat men gemeend heeft dat hij te Middelburg is overleden. Aangezien echter als zijn sterfdatum 7 April 1601 wordt genoemd en hij 9 April in de Nieuwe Kerk te Amsterdam werd begraven, kan deze meening niet juist zijn.

Reael was niet ontbloot van dichterlijken aanleg. Hij was een ijverig lid van de kamer ‘In liefde bloeyende’, en teekende zijne verzen met de zinspreuk ‘Liefde vermacht al’. Zijne dichterlijke nalatenschap is bewaard in een handschrift, dat tot titel heeft ‘ Refereynen, Baladens, Epitafiën, Historialen, en andere Liedekens ’, thans berustend in de Bibliotheek der Universiteit te Gent. Het oudste gedicht is van 1569, het jongste van 1601. Negen ervan zijn opgenomen in de Geuzenliederenboeken. Twee zijn door mij medegedeeld in het Amsterdamsche jaarboekje voor 1897, 48-63; dertien gaf ik onder den titel Stichtelijke liederen van Laurens Jacobsz. Reael in het Archief voor Nederl. Kerkgeschiedenis VI, 355-382, terwijl ik ook in de hieronder te vermelden levensschets er eenige opnam. Witsen Geysbeek heeft een fragment gepubliceerd in zijn Biogr. Anth. Crit. Woordenboek , in voce. Het geheel zou wel eene uitgave verdienen. ‘t Is echte rederijkerspoëzie; toch komt er menig zangerig vers in voor; maar vooral spreekt er zijn Christelijk geloof en zijne vaderlandsliefde uit. Van het eerste getuigt ook de_Cathechismus offte Kinderlere_ , die hij in 1571 te Emden voor zijne kinderen opstelde en die achter de gedichten in het bovengenoemde manuscript voorkomt; het stuk is door mij uitgegeven in het Archief voor Ned. Kerkgesch. VI, 129-157.

Bovendien heeft Reael belangrijke gedenkschriften nagelaten, die door Dirck Pietersz. Pers, Hooft en Brandt zijn gebruikt, doch waarvan helaas slechts fragmenten zijn overgebleven, die door mij zijn gepubliceerd in de Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht XVII, 1 en vv.

Van zijne zes dochters huwde Lijsbeth in 1590 met Jacobus Arminius (I kol. 170), toen predikant te Amsterdam, en Emmetgen in 1601 met Jacobus Bruno, predikant te Arnhem. De oudste zijner vier zonen, Jacob (geb. 1566, overl. Mei 1640), volgde hem op als ontvanger van de capitale leening, en werd 15 April 1601 tot secretaris der Amsterdamsche Admiraliteit aangesteld. Hij trad zeer op den voorgrond onder de Remonstrantschgezinden en werd in 1623 door den kerkeraad der Gereformeerde Kerk afgesneden. Hij was gehuwd met Stijntje Fransdr. Sonck (overl. 1636), uit eene Hoornsche regenten-familie.

###

—|—

[p. 1120]

Zie: Joh. C. Breen, Laurens Jacobsz. Reael in Nijhoff’s Bijdr. voor Vad. Gesch. en Oudheidk. , 3e Reeks, X, 69; J. van Lennep, Laurens Jacobsz. Reael in het jaarboekje Holland , 1860, 22; Elias, Vroedsch. van Amsterdam , en voorts Brandt, Wagenaar enz.

Breen

Literatuur

Zie bovenstaande